Loading...
 

Jakob verzoent zich met Esau

Genesis 32, 4-22; 33, 1-20: Jakob verzoent zich met Esau

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 56-58)

Daarna stuurde Jakob een paar mannen vooruit, naar zijn broer Esau. Die woonde in Seïr, in Edom. Jakob zei tegen zijn mannen: ‘Ga naar Esau, en wees heel beleefd tegen hem. Zeg hem dat ik een tijd bij Laban gewoond heb en nu naar hem toe kom. Vertel hem dat ik veel koeien heb, en ezels, schapen en geiten, en ook veel slaven en slavinnen. Ik wil weten of hij vriendelijk tegen me zal zijn.’
Toen de mannen weer bij Jakob terugkwamen, zeiden ze: ‘We zijn bij uw broer Esau geweest. Hij komt hiernaartoe, en hij heeft vierhonderd mannen bij zich.’
Jakob schrok. Hij werd heel bang. Hij verdeelde zijn mensen in twee groepen. Ook de schapen, geiten, koeien en kamelen verdeelde hij in twee groepen. Want hij dacht: Als Esau de ene groep aanvalt en doodt, dan kan de andere groep nog vluchten. Toen bad hij: ‘Heer, God van mijn grootvader Abraham, God van mijn vader Isaak. Ik moest teruggaan naar mijn familie en naar het land waar ik geboren ben. Dat hebt u zelf tegen mij gezegd. En u hebt gezegd dat u goed voor me zou zorgen. Ook al ben ik het niet waard, toch bent u steeds goed voor me geweest. U hebt altijd trouw voor me gezorgd. Want op de heenreis, toen ik de Jordaan overstak, had ik alleen maar een stok. En nu heb ik zelfs twee grote groepen mensen en dieren.
Help mij nu ook. Red mij van Esau! Ik ben bang dat hij mij aanvalt. En dat hij iedereen doodt, ook de vrouwen en de kinderen. Maar u hebt toch beloofd dat u voor me zou zorgen? En dat ik heel veel nakomelingen zou krijgen, net zo veel als er zand is bij de zee?’ Die nacht bleef Jakob in Machanaïm slapen.
De volgende dag zette Jakob een deel van zijn dieren apart: tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd schapen en twintig rammen, dertig kamelen met hun jongen, veertig koeien en tien stieren, en ten slotte nog tien ezels en twintig ezelinnen. Die dieren wilde Jakob aan Esau geven. Bij elke groep dieren zette hij iemand als bewaker. En hij zei tegen de bewakers: ‘Jullie moeten voor mij uit gaan. Maar elke groep moet afstand houden van de groep ervoor.’
Tegen de man bij de eerste groep zei Jakob: ‘Je zult mijn broer Esau tegenkomen. Hij zal vragen bij wie je hoort, waar je naartoe gaat en van wie die dieren zijn. Dan moet je heel beleefd zeggen dat je bij mij hoort. Vertel hem dat hij deze dieren van mij krijgt. En dat ik er zelf ook aan kom.’ Tegen de mannen bij de tweede en de derde groep zei Jakob hetzelfde. En ook tegen de mannen bij de andere groepen dieren zei hij: ‘Jullie moeten hetzelfde zeggen als je Esau tegenkomt. En ook jullie moeten heel beleefd zeggen dat ik zelf achter jullie aan kom.’ Jakob dacht: Ik hoop dat Esau niet meer boos is, als ik hem zo veel dieren geef. Dan durf ik hem wel te ontmoeten. Want dan is hij misschien vriendelijk tegen me. De mannen met de geschenken gingen vooruit. Jakob zelf bleef die nacht nog op de plek waar hij was.

Plotseling zag Jakob dat Esau eraan kwam met zijn vierhonderd mannen. Jakob stuurde alle kinderen naar hun eigen moeder. Hij zette de slavinnen met hun kinderen vooraan. Daarachter zette hij Lea met haar kinderen. Helemaal achteraan zette hij Rachel met Jozef. Zo gingen ze Esau tegemoet. Jakob liep voorop, terwijl hij zeven keer een diepe buiging maakte. Maar Esau rende hem tegemoet. Hij omhelsde Jakob en kuste hem. En ze huilden allebei. Toen keek Esau om zich heen. Hij zag de vrouwen en de kinderen, en hij vroeg: ‘Wie zijn dat?’ ‘Dat zijn de kinderen die God mij gegeven heeft,’ zei Jakob.
De slavinnen kwamen met hun kinderen dichterbij. Ze maakten een diepe buiging. Ook Lea en haar kinderen kwamen dichterbij en bogen diep. En ten slotte kwamen Jozef en Rachel, en ook zij maakten een buiging.

Daarna vroeg Esau: ‘Wat is de bedoeling van al die groepen dieren die ik onderweg tegenkwam?’ Jakob zei heel beleefd: ‘Dat is een geschenk voor jou, Esau. Daarmee wilde ik je in een vriendelijke stemming brengen.’ Esau zei: ‘Ik heb genoeg, broer. Houd jij alles maar.’ Maar Jakob zei: ‘Nee, neem het alsjeblieft aan! Ik was bang om je te zien, net als iemand die met eigen ogen God ziet. Maar je hebt me hartelijk ontvangen. Neem toch de dieren aan die ik je gestuurd heb. God is goed voor mij geweest. Ik heb alles wat ik nodig heb.’
Jakob bleef dat maar herhalen. Ten slotte nam Esau het geschenk aan.

Esau zei: ‘Laten we verdergaan. Mijn mannen en ik reizen met je mee.’ Maar Jakob zei: ‘Esau, je weet dat kinderen niet zo sterk zijn. En ik heb ook kalfjes en andere jonge dieren bij me. Als die te snel moeten lopen, gaan ze na één dag al dood. Ga jij maar alvast verder. Ik kom rustig achter je aan. Dan kan ik rekening houden met de kinderen en de dieren. En dan zien we elkaar in Seïr.’ Esau zei: ‘Laat dan in ieder geval een paar van mijn mannen met je meegaan.’ ‘Dat is niet nodig,’ zei Jakob. ‘Het is genoeg dat je zo vriendelijk tegen me bent.’ Toen ging Esau nog dezelfde dag terug naar Seïr. Jakob ging niet verder dan Sukkot. Daar bouwde hij een huis voor zichzelf, en hutten voor zijn dieren.

Daarna ging Jakobs reis uit Paddan-Aram weer verder. Hij kwam bij Sichem, een stad in Kanaän. Op een stuk land dicht bij de stad zette hij zijn tenten op. Dat stuk land was van de zonen van Chamor. Chamor was de man die de stad Sichem gebouwd had. Jakob kocht het stuk land voor 100 zilverstukken. Hij bouwde daar een altaar. Dat noemde hij ‘God is de God van Israël’.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Jakob zond boden naar zijn broer Esau om te zeggen:
'Zo spreekt Jakob:
ik heb bij Laban gewoond en ben daar tot nu gebleven.
Ik verwierf veel bezittingen.
Ik laat je dit weten zodat je mij goed zou ontvangen.'
Toen ze terugkeerden zeiden de boden tegen Jakob:
‘We waren bij je broer Esau.
Die komt nu met vierhonderd man naar je toe.' Jakob schrok.
Vlug verdeelde hij de mensen die bij hem waren in twee groepen.
Ook de schapen, runderen en kamelen verdeelde hij in twee groepen.
Hij dacht: ‘Als Esau tegen die ene groep vecht,
dan kan de andere tenminste vluchten.'
En Jakob bad: ‘God van mijn vader Abraham
en God van mijn vader Isaak, Jahwe die me zei:
keer terug naar je land en je familie. Ik zal je goed doen.
Ik ben je gunsten en je blijken van trouw niet waard.
Toen ik de Jordaan overtrok had ik maar één stok,
en nu sta ik hier met twee groepen.
Red me opnieuw uit de greep van mijn broer Esau.
Ik ben bang, dat hij me zal doden. Jij hebt me toch beloofd:
Ik zal je met weldaden overladen,
en je nageslacht zo talrijk maken als het zand aan de zee.'
Toen koos hij geschenken voor Esau:
tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd schapen
en twintig rammen, dertig zogende kamelen met hun jongen,
veertig koeien en tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelshengsten.
Hij liet ze verdelen in afzonderlijke kudden.
Toen hij ze toe vertrouwde aan zijn knechten, zei hij:
'Ga voor me uit, maar met telkens wat afstand tussen de kudden.'
Aan de voorste zei hij: ‘Als mijn broer Esau je tegenkomt
en je vraagt bij wie je hoort, waarheen je gaat
en van wie de dieren zijn die je voor je uitdrijft, moet je zeggen:
Van Jakob. Dit is een geschenk voor mijn heer Esau.
Hij zelf komt achter ons aan.'
Aan al wie de leiding van een kudde had, zei hij: ‘Zeg Esau hetzelfde.
Zeg hem: Jakob komt achter ons aan.'
Hij dacht: ‘Ik wil hem een goed gedacht laten hebben over mij
door geschenken te sturen.
Als ik hem daarna zie, ontvangt hij mij misschien vriendelijk.'
Zo gingen de geschenken vooruit,
terwijl hijzelf die nacht nog in het kamp bleef.


Toen Jakob opkeek, zag hij Esau met vierhonderd man komen.
Hij verdeelde zijn kinderen over Lea en Rachel
en de twee slavinnen.
De slavinnen met hun kinderen zette hij voorop,
dan Lea met haar kinderen, en tenslotte Rachel met Jozef.
Hij ging voor hen uit en boog zevenmaal tot op de grond,
tot hij bij zijn broer kwam. Esau snelde hem tegemoet, omarmde hem,
viel hem om de hals en kuste hem.
Ze werden alletwee tot tranen toe bewogen.
Toen Esau opkeek en de vrouwen en kinderen zag, vroeg hij:
‘Wie zijn dat?' Jakob zei: ‘Dat zijn de kinderen die God me gaf.'
Toen kwamen de slavinnen met hun kinderen en bogen diep.
Ook Lea met haar kinderen kwam nabij en boog diep
en ten slotte kwamen Jozef en Rachel.
Toen zei Esau: ‘Wat moeten toch al die kudden die me tegen kwamen?' Hij antwoordde: ‘Ik wilde je er een plezier mee doen.'
Maar Esau zei: ‘Ik ben rijk genoeg, broer.
Wat van jou is moet van jou blijven.'
Maar Jakob zei: ‘Geen sprake van! Als je me echt goed gezind bent,
aanvaard dan dit geschenk van me.
Ik keek op tegen jou, zoals men tegen God opkijkt,
maar je hebt me goed ontvangen. Aanvaard toch mijn geschenk.
God was goed voor me, zodat ik niets tekort kom.'
Hij bleef zo aandringen, tot Esau de geschenken aanvaardde.
Toen zei Esau: ‘Laten we verder trekken. Ik zal voor je uitgaan.'
Maar Jakob zei: 'Je weet hoe teer kinderen zijn
en ook zogende schapen en runderen.
Als die een dag teveel opgejaagd worden, bezwijken ze.
Ga gerust verder, dan zal ik op mijn gemak mijn tocht verder zetten,
naar de gang van het vee en de kinderen, tot ik je zie in Seir.'
Toen zei Esau: `Dan zal ik enkele van mijn mensen bij je achterlaten.'
Jakob vroeg: ‘Waarom? Ik ben al blij dat je zo vriendelijk voor me was.'
Nog diezelfde dag ging Esau naar Seir
en Jakob in de richting van Sukkot.
Daar bouwde hij een huis voor zichzelf. Voor zijn vee maakte hij hutten.
Vanuit Paddan-aram ging hij naar de stad Sichem, in Kanaän.
Daar sloeg hij zijn tenten op in het oosten van de stad.
Het land waarop hij zijn tent optrok
kon hij voor honderd geldstukken kopen van de zonen van Hemor,
de vader van Sichem.
Daar richtte hij een altaar op en noemde het:
‘De God van Israël is God.'



Stilstaan bij ...

Esau
Zoon van Jakob en Rebekka, en tweelingbroer van Jakob. Hij kreeg de bijnaam Edom (= rossig) en werd de stamvader van de Edomieten, die leefden ten zuiden van de Dode Zee. Die bijnaam brengt men in verband met zowel zijn rossig haar, als met de kleur van de linzenbrij waarvoor hij zijn eerstgeboorterecht verkocht, als met de naam van het gebied waar zijn nakomelingen later woonden nl. Edom.

Jakob
(=hielhouder, bedrieger, pootjeszetter)
Zoon van Isaak en Rebekka, en tweelingbroer van Esaü.

Laban
(= wit)
Hij was de broer van Rebekka, de oom van Jakob en Esaü en de vader van Lea en Rachel.
Hij verhinderde dat Jakob eerst zou trouwen met Rachel, de vrouw waarop Jakob verliefd was. Zo moest Jakob die het eerstgeboorterecht ontfutseld had aan Esau, zich neerleggen bij het recht van de eerstgeboren dochter om als eerste te trouwen.

Lea
(= wilde koe, antilope)
Oudste dochter van Laban. Zij werd de eerste vrouw van Jakob.

Rachel
(= ooi)
Jongste dochter van Laban. Zij was de lievelingsvrouw van Jakob en werd de moeder van Jozef en Benjamin. Ze stierf bij de geboorte van Benjamin, haar tweede zoon.

Slavinnen
Met deze slavinnen worden Zilpa en Bilka bedoeld. Zilpa was de slavin van Lea, Bilka die van Rachel. Beiden speelden ze de rol van draagmoeder, toen hun meesteressen geen kinderen konden krijgen (Rachel) of niet meer konden krijgen (Lea).
Dit herinnert aan Sara die haar slavin Hagar aan Abraham gaf, toen ze zelf geen kinderen kon krijgen.

Jozef
De eerste zoon van Jakob en Rachel, zijn lievelingsvrouw. Jakob gaf die zoon de belangrijkste plaats. De zonen van Lea lijken een minderwaardige positie in te nemen, omdat hun moeder niet de vrouw was waarop Jakob verliefd was.

Voorop zetten
De stoet werd volgens belangrijkheid opgesteld. Wie het laatst kwam, was de belangrijkste.

Snelde
Die zin komt terug in het Nieuwe Testament in de parabel van de verloren zoon (Lucas 15, 20), om de vergevingsgezinde houding van de vader mee weer te geven.

Kussen
(een zoen geven)
In deze tekst kan men dit zoenen zien als een uiting van ver-zoen-ing. Esau geeft ermee aan dat het conflict met Jakob niet het laatste woord krijgt en dat hij kiest voor een liefdevolle relatie.

Seïr
Gebergte ten zuiden van de Dode Zee.





Bij de tekst

Betekenis

Dit verhaal toont hoe mensen op een positieve manier een geschil kunnen bijleggen. Als ze zo handelen, dan handelen ze naar wat God wil.



Verzoenen

In deze tekst toont een staaltje oosterse diplomatie: Jakob stuurt geschenken voorop in de hoop dat Esaü hem goed gezind ontvangt.
Je voelt zo aan dat zich verzoenen met iemand helemaal niet zo gemakkelijk is.



Kenmerken van het gebed van Jakob

(Genesis 32, 10-13)

. Jakob vindt God niet uit en uit ook geen twijfels omtrent God: hij baseert zich op de geloofservaring van zijn voorouders.

. Jakob baseert zich op de naam Jahwe ('Ik ben er voor jou') en op de beloften die Jahwe deed (belofte maakt schuld).

. Jakob blijkt een gezonde zelfkennis te hebben.

. Bidden is loskomen uit zichzelf en zich in de handen van God geborgen weten.

. Het gebed is een verhaal van verleden, gevoelsexpressie van het heden en beïnvloeding van de toekomst.



Verzoening

. Verzoening is een wederzijds gebeuren.
. Soms vraagt verzoening heel wat tijd, geduld en diplomatie.
. Inschakeling van derden kan de weg effenen.
. Een geschenk kan functioneren als een signaal dat de wijziging in de gesteltenis aangeeft. Maar: verzoening kan men niet kopen, wel hopen.
. Verzoening betekent dat men niet langer een foutief beeld van de medemens hanteert
. Verzoening blijft moeilijk.





Bijbel en kunst

P.P. RUBENS

De verzoening van Jakob met Esau

Rubens Reconciliation Of Jacob And Esau






Suggestie

Kleine kinderen

DOEN

Kleuren


1 Esau Forgives Jacob Coloring Page